De Hommel
Bouwjaar: 1879 Eigenaar: Gemeente Haarlem
Hij is in herbouwd in 1973.
De Grote en Kleine polders werden tot 1813 afzonderlijk
bemalen. Gaan dan verder als de Verenigde Grote- en Kleine Polders.
De kleine polder werd bemalen door een molen die stond aan de overkant van de
in 1847 gereed gekomen ringvaart. De huidige molen is gebouwd in 1879
Tot 1944 blijft hij in bedrijf. Een gedeelte van de polder werd gedurende de 2e wereldoorlog onder water gezet. Na de oorlog komt er een stalen vijzel met een elektromotor. Die draait daarmee tot 1964.
Ten gevolge van blikseminslag brandt hij in 1967 af. Hij wordt in 1973 herbouwd. Dan komt de eerste vrijwillige molenaar.
De molen verzakt ernstig. In 1990 wordt de fundering hersteld.
Technische gegevens:

Soort molen: poldermolen
Type molen: achtkante
boven kruier en grondzeiler
Constructie: hout,
bekleed met riet
Bovenas: gietijzer
Opvoerhoogte: 1,25m
Wiekvorm: oud Hollands
Gevlucht: 16,15m
Kruiwerk: neuten,
staart en kruirad
Vang: Vlaams,
vangbalk en pal
Maalvaardig: nee,
maar wel draaivaardig
Deze molen is een poldermolen die in het verleden er voor moest zorgen dat het water niet te hoog kwam in de achter liggende "Groote- en kleine polders".
Ze doet al lang niet meer als zodanig dienst. Wel is gebleven, voor Holland zo typerend, het weidelandschap waarin weidevogels te vinden zijn.

De strijd tegen het water gaat in ons land heel ver in de geschiedenis terug. In de 14e eeuw komt de landwinning op gang en worden de eerste molens, wipmolens, gebruikt voor het uitmalen van water. In de 17e eeuw wordt de achtkante binnenkruier in gebruik genomen. Dit met name in Noord-Holland, waar de grote inpolderingen, zoals de Beemster, de Schermer enz. op gang komen.
Een man als Leegwater is hierbij een bekende naam. Om het water op te kunnen voeren zijn er twee systemen. Het scheprad en de vijzel. Het scheprad was er het eerst. Hiermee kan het water hooguit 1,5m worden opgevoerd, met een vijzel kan dat wel tot circa 4,00m. Een groot verschil dus.
trapsgewijs moesten worden opgesteld. Eerst werd een ringvaart rond de te bemalen polder aangebracht. Vervolgens werd het eerste stuk uitgemalen door een aantal molens. In het drooggevallen stuk kwamen slootjes voor de afvoer van water. Voor het volgende deel kwam weer een ringvaart en zo verder.
We keren terug naar de Hommel.
De officiële naam is de molen van de Vereenigde Groote- en Kleine polders onder
Haarlemmerliede en Spaarnwoude.
Dit molentype is een achtkante boven-buitenkruier. Hij is gemaakt van hout met
een rieten bekleding, heeft een Oud-Hollands wieksysteem (twee wieken). Elke
wiek bestaat uit een stalen roede, houtwerk en twee zeilen.
Hij was voorzien van een vijzel die een opvoerhoogte had van ca. 1,25m.


Aan
de achterzijde van de molen ziet u vanaf de kap tot vlak boven de grond een
lange zware balk, de staartbalk (7) . Onder aan de staartbalk zit het
kruirad(8).
Met het losse eind van de kruikabel, die
is opgewonden om de as van het rad, kan de molenaar de molenkap laten draaien.
Hij legt de lus aan het losse end om een van de acht kruipalen, die om de molen
staan en windt de kabel op. Deze trekt nu de kap naar de paal toe. Zo kan de
molenkap van paal tot paal getrokken, geheel draaien. De molenaar draait net zo
lang tot de wieken recht op wind staan. Op de wieken kunnen zeilen worden
uitgerold. Wanneer er weinig wind is, worden alle vier de zeilen voorgelegd, maar
bij veel wind zal de molenaar minder zeil aanbrengen. Een constante snelheid is
het beste en dat kan met meer- of minder zeil worden aangepast.
Om de wieken stil
te zetten is er om het grote bovenwiel
een houten band gemaakt, de vang (3) genaamd. Deze kan om het bovenwiel worden
vast getrokken. Hiervoor is een vernuftige balansconstructie bedacht, die
bestaat uit een zware balk (de vangbalk 11), als contragewicht. De molenaar kan
deze balk van buiten de molen op- en neer trekken. Dat doet hij met de vangstok
(12), een uit de molenkap stekende lange balk, die binnen met een ketting aan
het losse eind van de vangbalk vast zit.
Door de vangstok via een touw (vangtouw 13) omhoog te trekken en te laten
zakken over een haak of op een klos, komt de vang los van het bovenwiel en
kunnen de wieken gaan draaien.
In omgekeerde volgorde worden de wieken vast gezet.
De kap.
Aan de bovenas (1) zitten aan de buitenzijde de wieken. Binnen zit het bovenwiel (2) waarin kammen zitten waarmee de koningsspil (9) in beweging kan worden gebracht. Deze spil laat vervolgens de vijzel of het scheprad draaien. Om de molenkap makkelijk te kunnen draaien zijn in de meeste molens rollen (10, het kruiwerk) aangebracht. Na de brand zijn die niet meer terug gebracht in de Hommel. Hier zijn het houten klossen (neuten) waarover de kap schuift.

Historische gegevens van de molen.
1879 bouwjaar
1944 de polder wordt op last van de Duitsers onder water gezet
1945 elektrisch gemaal en nieuwe stalen vijzel geplaatst
1963/64 molen hersteld op kosten van B. Kion, eigenaar van de herberg "De Oude Meerpaal"
1967 brandt de molen af door blikseminslag
1968 molen wordt eigendom van de gemeente Haarlem
1972 restauratie van de molen
molenmaker C.W., Fray, Westzaan
Eerste vrijwilliger Kees van Dijk draait de molen
molemaker C. Krijt sr. Bedenkt de naam molen De Hommel
1985 ernstige verzakking van de molen
1990 funderingsherstel en renovatie diverse onderdelen van de molen
Officieel beheer van de molen wordt door de gemeente Haarlem overgedragen aan Stichting Molens Zuid-Kennemerland (SMZK)
Geraadpleegde bron: Leo Middelkoop.